Carnaval is het feest van de relativering, spot en zelfspot. Het ritueel van de omkering is een dan ook een wezenskenmerk van carnaval. Alle maatschappelijke rollen worden omgedraaid. De arbeider wordt Prins en krijgt symbolisch drie dagen de scepter van de stad in handen. De dokter en de notaris worden dan weer voil jeanetten… Een feest van omkering en contrasten: man wordt vrouw, vrouw wordt man, transgender wordt opnieuw man of vrouw, maar mooi wordt ook lelijk. Rang en stand vervallen, afkomst en geslacht zijn van geen belang: zo was het vroeger en zo is het nu nog steeds.
In feite zou men Aalst carnaval toch kunnen omschrijven als het meest inclusieve volksfeest van Vlaanderen? En toch lijkt niet iedereen op z’n zacht gezegd overtuigd van die inclusiviteit. De voorbije jaren mocht de groep De Vismoilen al nationaal én internationaal spitsroeden lopen omwille van gebruikte stereotiepen. Aalsterse carnavalisten liggen de laatste jaren opvallend vaker onder het politiek correcte vergrootglas. Maar is het tijd om ons aan te passen? Neen. De leuze van Aalst Carnaval is en zal altijd blijven: ‘Geen taboes’.
Wie al langer meedraait zal het beamen: controversiële onderwerpen waren nimmer taboe in onze stoet. Met enige zin voor overdrijving kunnen we zelfs stellen dat carnaval maatschappelijk relevant is omdat we in zekere zin de kanaries in de koolmijn van de democratie zijn. Vrije meningsuiting – één van de fundamenten van onze Westerse samenleving – behoort er immers in de eerste plaats te zijn voor meningen die ons niét welgevallig in de oren klinken. De laatste jaren raakt dat nochtans belangrijke aspect in de vergetelheid geduwd. Verdraagzaamheid is ver zoek.
Comedian Erhan Demirci verwoordde dat treffend in een interview: “Iedereen is heel snel op zijn tenen getrapt. Ze zeggen: dat mag je niet zeggen want ik heb een moslim als buur, een zoon die mindervalide is of een nonkel met maar één been. Je kwetst altijd wel iemand.” Opmerkelijk: niet degene die niets kunnen verdragen wordt als onverdraagzaam gebrandmerkt, maar wel diegenen die actief gebruik maken van hun freedom of speech.
Uit de Verenigde Staten kwam ‘woke’ overgewaaid, een opmerkelijk fenomeen dat de hierboven aangehaalde kanarie al een aantal keer van zijn stokje deed tuimelen. Woke staat voor alertheid voor systemisch onrecht dat zou worden aangedaan aan bepaalde minderheidsgroepen in de Westerse samenleving en daartoe moet men als zelfverklaarde weldenkende in het verzet. Wie volgens de wokepolitie tot de Westerse elite behoort en ‘geprivilegieerd’ is, is haast per definitie verdacht. Denken we aan de in progressieve middens populaire ‘zeven vinkjes’ van de Nederlandse journalist Joris Luyendijk. Hetero. Wit. Man. Minstens één hoogopgeleide ouder. Aso gestudeerd. Hogere studies gedaan. Hier geboren. Wie deze zeven kenmerken kan afvinken, kan zich maar beter beginnen excuseren.
Voorbeelden van absurde wokeness zijn legio en gaan steeds verder het pad van de gekkigheid op. Zo adviseert men in Nederland adviseert om, in het kader van ‘inclusief taalgebruik’, geen “jongens en meisjes” meer te gebruiken maar wel “leerlingen”. Daarnaast praat men liever over ‘die/diegene’ in plaats van ‘hij/zij’. Al in 2021 kregen treinbegeleiders bij ons van de NMBS de opdracht om niet langer ‘dames en heren’ om te roepen bij een volgende halte. Meer recent verving de directie van theatergebouw Arendberg portretten van historische figuren door hedendaagse en meer diverse foto’s. En, nog veel verontrustender: het oeuvre van Roald Dahl (Sjakie en de Chocoladefabriek) en van Astrid Lindgren (Pipi Langkous) werd herschreven door zogenaamde ‘sensitivy readers’. Inclusief en genderneutraal, dat moet het nieuwe normaal worden, en zelfs literair erfgoed mag – nee, moét – dan blijkbaar op de schop.
Maar vinden wij dit alles ook normaal? Gaan wij dit zomaar laten passeren? Gaan we toelaten dat ons taalgebruik wordt uitgezuiverd door de Langste Tenen van het moment? Zoals schrijver Marnix Peeters in zijn column in Het Laatste Nieuws sarcastisch stelde: “Ik heb er geen weet van dat er een lijst bestaat met woorden die wij niet meer mogen gebruiken als wij kwaad zijn, of als wij goed gezind zijn, maakt niet uit, en als die wél bestaat: wie die dan heeft opgesteld en wanneer wij daar dan eens inzage mogen in hebben. Voor wie eraan twijfelt: in onze ‘Oilsjtersen Diksjoneir’ is er van zo’n lijst met verboden woorden alleszins geen sprake…
Dat brengt ons terug bij Aalst Carnaval. In 2020 koos carnavalsgroep Lossendeirdeveirdeirdeir voor het thema “Het Oilsjters Tribunool“, waarbij rechters uitzonderlijk over humor mochten oordelen. Een sprekend beeld dat de vinger op een gapende wonde legt. Het klopt dat spot voor sommige mensen of groepen kwetsend kan zijn. Maar dat kan toch geen reden zijn om alle spot dan maar overboord te gooien?
Niemand beweert overigens dat de humor van de Aalsterse carnavalisten altijd fijnzinnig is, maar over goede smaak kan men redetwisten. Gaan we slechte smaak bij wet verbieden? En wie gaat dan beslissen wat goede smaak is? Hopelijk niet de dames en heren – verschoning voor de uitdrukking – van UNIA en UNESCO.
Humor is een belangrijk ventiel in een vrije samenleving, en spot zal altijd voor iemand beledigend zijn. Een ‘ventielzede’ zoals Professor Luc Huyse het ooit in zijn cursus sociologie omschreef. Maar als straks de groep of religie met de langste tenen gaat bepalen wat er al dan niet nog gezegd mag worden, dan zal men in het vrije Westen vlug uitgepraat zijn. Precies daar ligt volgens mij evengoed de maatschappelijke waarde van carnaval: binnen een humoristische context dragen we het besef uit dat je de zo waardevolle freedom of speech niet enkel voor jezelf mag reserveren: ze geldt in de eerste plaats voor mensen en meningen waarmee je het niét eens bent.
Beste carnavalisten, het is onze verantwoordelijkheid, als voorvechters van het vrije woord, om onze stemmen te laten horen en ons niet te laten intimideren door censuur. Laat ons dus vooral dapper voortdoen met het ridiculiseren van radicalen, desnoods tegen de stroom en de tijdgeest in. Aalst carnaval vertegenwoordigt in zekere zin de stem van een zwijgende meerderheid. En als wij, Aalsterse carnavalisten, deze verantwoordelijkheid niet nemen, wie dan wel?
Zoals George Washington ooit zei: “If freedom of speech is taken away, then dumb and silent we may be led, like sheep to the slaughter.” Laten we dus niét zwijgen, niet wikken en wegen, maar integendeel de trom van het vrije woord roeren – en wel luider dan ooit tevoren. Blijf enthousiast en zelfs roekeloos gebruik maken van humor, sport en zelfrelativering. Blijf heilige huisjes slopen. Blijf prikken, shockeren en provoceren. Want als het hier, in Aalst, niet meer kan dan kan het weldra nérgens meer. Dit weekend verstrekken wij deugmensen opnieuw graag een flinke portie antidotum tegen verzuring en bedilzucht. De ‘sensitivity watchers’ zijn gewaarschuwd.